zaterdag 5 mei 2012

De pleitnotitie van advocaat van pleegouders

Over de allerminst correcte pleitnotitie van de advcaat van de tegenpartij, t.w. de pleegouders.

De advocaat wordt ook buiten het hem toegekende procesmonopolie door de maatschappij erkend als iemand die een wezenlijke rol vervult in de rechtsbedeling. In verband daarmee is hem een zekere positie en zijn hem zekere voorrechten toegekend. Van deze positie dient hij op een zodanige wijze gebruik te maken, dat zij een goede rechtsbedeling bevordert. Bij die goede rechtsbedeling zijn niet alleen de belangen van de cliënt betrokken, doch ook het openbaar belang. Een goede beroepsuitoefening is een openbaar belang. Bij de voorbereiding van de wijziging der Advocatenwet in 1984 is dat uitdrukkelijk bevestigd. Hiermee correspondeert, dat de advocaat van de hem toegekende positie en voorrechten op de juiste wijze gebruik maakt, niet alleen, en zelfs niet in de eerste plaats, omdat die positie en die voorrechten door een onjuist gebruik in gevaar kunnen worden gebracht, doch omdat die een maatschappelijke opdracht vertegenwoordigen.

In het kader van de van hem te verwachten bevordering van goede rechtsbedeling wordt een oprechte advocaat geacht onder behoud van zijn rechtschapenheid overtuigende argumentatie naar voren te brengen ten gunste van zijn client en deze argumentatie wordt zeker niet geacht gestoeld te zijn op uitgangspunten tegenstrijdig aan wetsartikelen. Dit is naar onze mening in de pleitnotitie van deze raadsvrouwe weldegelijk het geval en noopt ons dan ook tot aanvullende reactie op haar pleitnotitie. De uitgangspunten in haar argumentatie zijn duidelijk niet in overeenstemming met de uitgangspunten van art. 1:254, 1:266 en 1:257 BW. Zij heeft daarentegen eigenmachtig haar eigen criteria aangemeten voor de uitgangspunten van haar hieronder geciteerde argumentatie.Dit getuigt geenszins van het zorgvuldig behandelen van de haar opgedragen zaak . (Regel 4 van “Gedragsregels Advocaten”).

Advocaat:

¨Het perspectief in het rapport deugt niet. Rapporteurs beantwoorden de vraag in welk gezin het toekomstperspectief van dochtertje ligt als volgt: er zijn geen zwaarwegende redenen om dochtertje niet verder bij haar vader (en stiefmoeder) te laten opgroeien en ouders zouden de opvoeding goed aankunnen en ouders zijn good enough ouders. Waar is dochtertje gebleven? Dit is toch volstrekt geen antwoord op deze vraag?¨

¨Een beslissing over een levensplek van een kind, een thuis voor een kind, een plek waar een kind zich kan ontwikkelen en kan doorgroeien tot een gezonde volwassen vrouw, verdient meer onderbouwing dan good enough parentship en een bloedband. Het eerste is niet genoeg en het tweede niet relevant. Bovendien staat het kind op deze wijze niet centraal.¨

In welk gezin is dochtertje het beste af? Waar kan dochtertje zich het beste ontwikkelen? In welk gezin is sensitief ouderschap voorhanden?¨

Repliek onzerzijds:

Deze advocaat dient te begrijpen dat "een beslissing over een levensplek van een kind" niet mag worden bepaald door haar eigenmachtig aangemeten kriterium: ¨In welk gezin is dochtertje het beste af ? Waar kan dochtertje zich het beste ontwikkelen? In welk gezin is sensitief ouderschap voor handen?" , doch dient te worden bepaald naar het kriterium uit het Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij in onderstaand citaat:

"Vrijwel ieder kind heeft tijdens zijn ontwikkeling met bedreigingen te maken. Dat is niet slecht, want een kind dat nooit enige tegenslag ervaart wordt waarschijnlijk niet goed voorbereid op het volwassen zijn. Pas als die bedreigingen zo ernstig zijn dat een jeugdige zich onvoldoende of verkeerd ontwikkelt, komt een maatregel in zicht. Met andere woorden: de omstandigheden hoeven zeker niet ideaal te zijn en dat geldt ook voor de ouders. In de literatuur wordt dit aangeduid als ‘goed genoeg’ouderschap."

Conform art. 1:266 BW dient deze advocaat zich in de eerste plaats af te vragen of vader en stiefmoeder toereikend machtig en geschikt zijn hun plicht tot opvoeding en verzorging te vervullen en conform art1:254 BW dient zij zich af te vragen of toereikend kwalitatief ouderschap bij vader en stiefmoeder voor handen is zodat dochtertje zodanig opgroeit dat haar zedelijke en geestelijke belangen of haar gezondheid NIET worden bedreigd en conform art. 1:257 BW dient zij zich af te vragen of vader en stiefmoeder de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en de verzorging van dochtertje kunnen behouden!

Advocaat:

¨Waaruit blijkt dat vader en stiefmoeder het ouderschap van dochtertje op een adequate ? kunnen invullen?¨ (klaarblijkelijk is zij het woordje: ¨wijze¨ vergeten maar dit terzijde).

Repliek onzerzijds:

Waaruit blijkt dat vader en stiefmoeder het ouderschap van dochtertje NIET op een adequate wijze kunnen invullen?

Wanneer deze raadsvrouwe niet is gebleken dat vader en stiefmoeder het ouderschap op adequate wijze kunnen invullen en haar ook niet is gebleken dat vader en stiefmoeder het ouderschap NIET op adequate wijze kunnen invullen, betekent dit dat haar het haar totaal ontbreekt aan de aangewezen relevante informatie die onontbeerlijk is om een oordeel te kunnen vellen over hun ouderschap.
Wanneer door absentie van aangewezen onontbeerlijke toereikende relevante informatie omtrent de opvoedingsvaardigheden van vader en stiefmoeder geen inzicht kan worden verkregen in het ouderschap, mag op grond van deze absentie NOOIT ontheffing van het ouderlijk gezag worden uitgesproken!

Wordt zij niet gacht te weten dat de rechtbank pas DAN een ontheffing van het gezag kan uitspreken wanneer vast is komen te staan dat vader en stiefmoeder het ouderschap van dochtertje NIET op een adequate wijze kunnen invullen?
(Op gronddat zij ongeschikt of onmachtig zijn hun plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen).

Van Dale meldt over: "iets op goede gronden beweren": "HET MET DEGELIJKE BEWIJSMIDDELEN BEWEREN"

Dat het verzoek van de Raad tot ontheffing van het gezag van vader zal worden toegewezen lijkt echter onwaarschijnlijk aangezien de Raad in een brief aan de Rechtbank d.d. 21 dec. 2011 (ondertekend door de teamleider) heeft verklaard, aan te kunnen sluiten bij het advies van de onderzoekers, dochtertje terug te plaatsen bij vader.

Pleegzorg blijft echter van mening dat dochtertje dient op te groeien in het "perspectief biedende" christelijk gereformeerde pleeggezin en blijkt onvoorwaardelijk te staan achter deze "perspectief biedende" pleegouders en hun "alleenzaligmakende" christelijk gereformeerde opvoedingsklimaat, gereflecteerd in onderstaand citaat uit het verweerschrift van de pleegouders gericht tegen vader en opgesteld door de advocaat van pleegouders (die tevens optreedt/optrad als raadsvrouwe voor betreffende pleegzorgorganisatie die de belangen behartigt van het pleeggezin).

Advocaat:

"Dochtertje woont in een christelijk gezin. Dit heeft haar uiteraard gevormd en het heeft haar een bepaalde kijk op de wereld gegeven. In het gezin van vader wordt voor de christelijke levensovertuiging geen respect getoond. Zij zijn volgens eigen zeggen niet gelovig en zij hebben zelfs met verwijzing naar het geloof het pleegezin gediskwalificeerd. Door dochtertje vanuit een christelijk gezin, waarmee zij verbonden is geraakt, te plaatsen in een niet gelovig gezin met een houding zoals voornoemd, komt de eigenheid van dochtertje in het gedrang;"

Repliek onzerzijds:

In dit citaat wordt door de advocaat duidelijk aangegeven dat er substantiële waarde gehecht wordt aan de (door het christelijk gereformeerde pleeggezin) christelijk "bepaalde kijk op de wereld" en de christelijke "eigenheid van dochtertje", en wordt verondersteld niet in "het gedrang" te geraken.

Hiermee duidt zij de persoonlijke subjectieve voorkeur van de door het individu (in dit geval het pleeggezin) bepaalde religieuze levensovertuiging ondubbelzinnig als relevant en met de uiting: "In het gezin van vader wordt voor de christelijke levensovertuiging geen respect getoond. Zij zijn volgens eigen zeggen niet gelovig en zij hebben zelfs met verwijzing naar het geloof het pleegezin gediskwalificeerd" duidt zij tevens onmiskenbaar haar geringe flexibiliteit en die van de pleegouders en pleegzorg ten aanzien van een objectieve neutrale opstelling als die van vader, die vindt dat zijn kind zo objectief en neutraal mogelijk dient te worden opgevoed en gevormd vrij van eenzijdige subjectieve invloed van religieuze, politieke of maatschappelijke aard zodat zij later vanuit een onbeïnvloed tot stand gekomen “eigenheid” zelf haar levensfilosofie kan bepalen. Het feit dat vader het niet eens is met een religieus gefundeerde opvoeding van zijn dochter wil nog niet zeggen dat vader geen respect zou hebben voor de levensovertuiging van het pleeggezin!

Pleegzorg stelt in haar reactie op het rapport van de onderzoekers duidelijk dat dochtertje in “deze opvoedingsomgeving”,(hen welbekend als christelijk gereformeerd omgeven), "de beste ontwikkelingskansen"krijgt en dochtertje de "meeste continuïteit en stabiliteit" geboden wordt.

Deze hen bekende christelijk gereformeerde "opvoedingsomgeving"wordt dus door pleegzorg beschouwd als geëigende, stabiele basis voor "de beste ontwikkelingskansen"voor dochtertje en (mede door de uitingen van de advocaat in bovenstaand citaat), ligt het voor de hand en valt toch eigenlijk bijna niet meer te ontkennen dat de christelijk gereformeerde geaardheid van de pleegfamilie een relevante, zo niet cruciale rol speelt in de opstelling van pleegzorg t.a.v. de vermeende "beste ontwikkelingskansen" en de beoogde vorming van dochtertje.

De advocaat van pleegouders windt er in haar opstelling in ieder geval geen doekjes om dat de christelijk gereformeerde "eigenheid"van dochtertje, (ontwikkeld dank zij de christelijk gereformeerde "opvoedingsomgeving"), een relevante, (zo niet cruciale) rol speelt en niet in "het gedrang" dient te geraken!



Wie van diegene, die de hierboven omschreven verhandeling van feiten tot zich neemt, zal dan nog durven beweren dat, (binnen het kader van de hen vermeende in dit pleeggezin aan dochtertje te bieden "beste continuïteit, stabiliteit en ontwikkelingskansen"), de christelijk gereformeerde geaardheid van het pleeggezin, bij pleegzorg GEEN ENKELE rol zou hebben gespeeld / zou spelen bij de reeds sinds vijf jaar bestaande voorkeur voor dit christelijk gereformeerde pleeggezin ter ontwikkeling en vorming van dochtertje?

Tevens maakt dit citaat nog eens pijnlijk, ondubbelzinnig duidelijk dat pleegzorg alsmede jeugdzorg die vierkant achter pleegzorg staat, dochtertje zes jaar lang de mogelijkheid hebben ontnomen een zo objectief mogelijke, onbeïnvloede "kijk op de wereld" en "eigenheid" te ontwikkelen, vrij van welke religieuze of politieke subjectieve invloed dan ook, zoals vader voorstond in zijn fundamentele recht op vrijheid van opvoeding en dat hem werd ontnomen!

Dochtertje had dan later vanuit een onbeïnvloede en zo objectief mogelijke ontwikkelde zelfstandige waarneming zich kunnen bedienen van het haar toekomende fundamentele recht haar "eigenheid" vanuit een onbeïnvloed en zo objectief mogelijk opgebouwd kader te bepalen, de mogelijkheid die haar nu dank zij jeugd-pleegzorg en pleegfamilie werd en nog steeds wordt ontnomen door haar in hun "alleenzaligmakende" christelijk gereformeerde "opvoedingsomgeving" groot te brengen!

Het is trouwens niet de eerste keer dat de kwaliteit van het ouderschap van vader en stiefmoeder ruimschoots toereikend werd bevonden. In 2010 werd in het buitenland eveneens door een forensische psychiater de kwaliteit van hun ouderschap reeds ruimschoots toereikend verklaard waarvan rapporten. Al in aug 2007 werden hun opvoedvaardigheden door dezelfde betreffende jeugdzorg reeds ruimschoots toereikend bevonden voor de opvoeding van het dochtertje van stiefmoeder en in 2011 is de halfbroer van Linda door een jeugdzorgorganisatie uit het midden van het land in hun gezin geplaatst, hetgeen zij niet zouden hebben gedaan wanneer de opvoedkundige vaardigheden niet toereikend waren geweest.

Dit alles maakt nog eens extra duidelijk dat jeugd- en pleegzorg door véél eerder gedegen onderzoek van hen zelf, het ruimschoots gebleken toereikende kwalitatieve ouderschap van vader en stiefmoeder reeds ten tijde van de uithuisplaatsing van dochtertje hadden kunnen vaststellen zodat dochtertje kort na de uithuisplaatsing al terug had kunnen worden geplaatst maar hun ouderschap is, ondanks veelvuldig aandringen van de rechtbank, nooit adequaat onderzocht door jeugd- en pleegzorg! Uiteindelijk heeft de rechtbank, nu pas, zelf het heft in handen genomen en buiten jeugd- en pleegzorg om, een onafhankelijk gedegen forensisch onderzoek gelast waaruit het ruimschoots toereikend kwalitatief ouderschap van vader en stiefmoeder bleek.

Dochtertje is uithuis geplaatst uitsluitend vanwege de aan de biologische moeder gerelateerde problemen die een bedreiging vormden voor haar ontwikkelingsbalang. Moeder is echter sinds de uithuisplaatsing niet meer in beeld en ontheven van het gezag.

BIJ VADER EN STIEFMOEDER IS ECHTER NOOIT SPRAKE GEWEEST VAN MISBRUIK OF VERWAARLOZING VAN DOCHTERTJE, NOCH VAN ONGESCHIKTHEID OF ONMACHT TOT OPVOEDING EN VERZORGING, NOCH VAN BEDREIGING VAN DE ZEDELIJKE OF GEESTELIJKE BELANGEN OF DE GEZONDHEID VAN DOCHTERTJE EN BOVENDIEN NOOIT DOOR JEUGD- OF PLEEGZORG, NOCH DOOR DE RECHTBANK AANGETOOND NOCH VASTGESTELD!!!

DAAROM HAD DOCHTERTJE AL OP KORTE TERMIJN NA DE UITHUISPLAATSING, NET ALS HET DOCHTERTJE VAN STIEFMOEDER, IN HUN GEZIN KUNNEN WORDEN TERUGGEPLAATST ALS JEUGD- EN PLEEGZORG MAAR VOLDOENDE MEDEWERKING HADDEN VERLEEND EN GEDEGEN ONDERZOEK HADDEN VERRICHT NAAR HUN OUDERSCHAP!!!

Het feit dat jeugd- en pleegzorg door hun drammende onrechtmatige opstelling en handelwijze het voor elkaar hebben gekregen dochtertje onrechtmatig zes jaren lang in het pleeggezin te houden, ondanks dat vader samen met stiefmoeder over goed ouderschap en vanaf juni 2008 over het eenhoofdig ouderlijk gezag over dochtertje beschikte, denkt nu door hen (onder aanhaling van artikelen van Weterings, van den Bergh en Juffer) te kunnen worden aangewend als belangrijkste argument voor de hen vermeende noodzakelijke voortzetting van de pleeggezinplaatsing. "Het kind is geworteld" en "Gehechtheid aan primaire verzorger" etc.

Echter, dochtertje heeft de eerste negen maanden bij vader en moeder en in 2010 (toen zij vijf jaar oud was), zes maanden bij vader en stiefmoeder doorgebracht en mede door de regelmatige bezoekmomenten weldegelijk een gezonde gehechtheidsrelatie met vader, stiefmoeder en stiefzusje opgebouwd. Zij heeft in die zes maanden blijk gegeven probleemloos te zijn geworteld in het haar rechtmatig toekomende gezin van haar eigen vader, zoals ook de onderzoekers in hun rapport hebben vastgesteld o.a. aan de hand van uitgebreid videomateriaal gemaakt in die zes maanden. Bovendien liet dochtertje zich onder het volste vertrouwen van vader en stiefmoeder probleemloos zonder weerstand onderzoeken en behandelen door de specialisten in het buitenland terwijl de pleegfamilie dit in Nederland nooit voorelkaar kreeg!

De aangehaalde argumentatie van Weterings, van den Bergh en Juffer om een kind dat langdurig is geplaatst in een pleeggezin niet meer te verplaatsen, is daarom met betrekking tot deze zaak volstrekt irrelevant!

Dochtertje heeft slecht een derde deel van haar opvoeding, verzorging en vorming onder de subjectieve invloed van de christelijk gereformeerde subcultuur van het pleeggezin achter de rug en nog twee derde en tevens voor verstandelijke voming van haar identiteit, haar "kijk op de wereld"en haar "eigenheid" het meest bepalende deel, (puberteit en adolescentie), voor de boeg.
Zij heeft het volste recht dit laatste twee derde deel ongestoord in het qua geloofsovertuiging neutrale gezin van haar eigen vader te genieten zodat dochtertje later vanuit een onbveïnvloed tot stand gekomen "eigenheid" haar eigen levensfilosofie en levenwijze kan bepalen.

MAAR DAAR WORDT DOOR WETERINGS, VAN DEN BERGH, JUFFER EN JEUGD- EN PLEEGZORG ECHTER TOTAAL AAN VOORBIJ GEGAAN!!!

Is het niet al schandalig genoeg dat dochtertje zonder rechtmatige grond het recht werd ontnomen het eerste derde deel van haar opvoeding verzorging en vorming bij haar eigen "good enough" vader te genieten?

Wanneer dochtertje nu ook nog eens het recht op opvoeding, verzorging en vorming bij haar eigen "good enough" vader in haar laatste en belangrijkste twee derde deel van haar opvoeding, verzorging en vorming, zonder rechtmatige grond wordt ontnomen, zullen de daarvoor verantwoordelijken zich in de onvermijdelijk volgende beroeps- en strafrechtprocedures moeten verantwoorden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten